Non Fictie/Fictie

zaterdag 17 augustus 2019

Nijlpaard

Ik ben geen supermoeder. Nooit geweest ook. Al kon ik vroeger toen ik nog een meisje was -en toevallig ook al moeder, want zo loopt het leven soms- als ik in de spiegel door mijn wimpers keek met enige fantasie de contouren van een supermoeder ontwaren. Maar dromen wordt lastiger naarmate je ouder wordt en als ik nu in helikopterview naar mezelf kijk, zie ik niks wat ook maar in de buurt komt van een supermoeder. Geeft niet. Maar soms zie ik dan iets wat zo'n beetje lijnrecht tegenover die supermoeder staat, een soort uh moedergedrocht.

In de absurde hittegolf van 2019 vertrok ik met mijn kinderen naar Oeganda. Ik was de pre-vakantiestress van de afgelopen jaren een beetje beu en zette dus in op een stressloos vertrek. Door een heel aardige en grondige voorbereiding ging me dat nog wonderbaarlijk goed af. De avond voor we vertrokken was mijn to do lijstje zo geslonken dat ik de auto vol kinderen laadde en we de hittegolf in de schuimende golven van de Noordzee van ons afspoelde. Ook de dag van vertrek was er van stress geen sprake. We zouden per trein naar Brussel vertrekken, daar rond etenstijd aankomen, een nacht in een hotel slapen om de volgende ochtend vanaf Brussel naar Entebbe te vliegen. Ruim een uur voor onze trein vertrok waren we klaar, waardoor we nog met gemak de de vriezer gevuld met ijsjes konden leegeten. Het was 39 graden toen we ons behingen met de bagage. Ik had zo gepakt dat het stukje huis-station voor iedereen net te doen moest zijn, zelfs met deze tropische temperaturen. We kwamen bezweet maar zen aan bij het station en incasseerden zonder enige moeite het bericht dat onze trein niet reed. We hadden ruim de tijd om in Brussel aan te komen dus zelfs toen we na wat vertraging op Schiphol te horen kregen dat er nogal wat problemen waren met de internationale treinen, hielden we, als enigen op het hele perron leek het, ons hoofd gewoon koel. Dan kwamen we wat later aan bij het hotel. Geen probleem. En het perron onder de luchthaven was aangenaam koel.

Toen na lange tijd een trein richting het zuiden het perron op kwam denderen, maakte ik me met al die wachtende passagiers om me heen alleen een beetje zorgen dat we dadelijk van Schiphol tot Brussel met al onze bagage moesten staan. Maar wonder boven wonder kwamen we als eersten de coupe binnen, waar vier Engelsen met rood aangelopen hoofd lagen te puffen op de eerste twee vierzitters. Ze schikten in toen ze ons zagen en zo zaten we prima met z'n drieën , onze drie koffers en onze drie backpacks op elkaar gestapeld. De rode huid en het gepuf van de Engelsen bleek makkelijk te verklaren; van airco was in deze trein geen sprake en al snel mengde onze zweetlucht die met die van de puffende buren. Met 40 graden kan airco amper een luxe genoemd worden in een trein. Met name als de trein stil stond sloeg de warmte met een harde klap in je gezicht. En dat stilstaan gebeurde steeds vaker en steeds langer. De mededeling dat er een kapotte sein was werd opgevolgd door de mededeling dat alle seinen kapot waren en er bij elk sein toestemming gevraagd moest worden. De Belgische Spoorwegen waren niet zuinig geweest met het plaatsen van seinen langs de sporen, bleek al snel. Het iets later aankomen bij het hotel werd langzaam aangepast in een stuk later aankomen. Maar al wapperend met onze treintickets, kon het ons nog steeds niet van ons stuk brengen.

Het ging pas een beetje mis toen we te horen kregen dat ons stuk het enige deel van de trein was zonder airco en we bij Antwerpen besloten met alle bagage naar een koeler plekje te verkassen. We hadden niet kunnen voorzien dat er een groep van ruim veertig Spanjaarden in Antwerpen vanaf de andere kant de coupe bestormden waardoor we halverwege strandde, onze bagage stond her en der over de coupe verspreid en vastgeplakt tussen de veertig Spanjaarden was er van de werkende airco niks te merken. Even doorbijten, we hadden gelukkig het grootste deel van de treinreis ruim in de vierzitter doorgebracht. Toen klonk de stem van de conducteur weer, droogjes. In tegenstelling tot wat aangegeven stond zou deze trein níét stoppen op Brussel Airport. Er werd kort getipt in Brussel Du nord uit te stappen en een bus te nemen. We hadden inmiddels al twee uur langer in deze bloedhete trein gezeten door alle seinstoringen waardoor ik het vrij onmogelijk achtte nog helemaal zen op deze boodschap te reageren.

Brussel Noord bleek geen roltrappen te hebben, waardoor ik op zoek naar adviserend personeel met de grootste backpack op mijn bezwete rug de grote koffer de trap af moest tillen. Nog voor ik de laatste trede bereikte, brak de hendel van mijn koffer af. Ik voelde met de vallende koffer ook de laatste stressloosheid van me afvallen. Brussel Noord bleek niet alleen geen roltrappen te bezitten , maar ook geen enkel personeel om de gestrande reizigers de weg te wijzen. We sleepten ons dus maar zoekend richting busstation, mijn kinderen opvallend minder zuchtend en steunend dan ik, allicht omdat zij niet trap op trap af moesten met een zware koffer zonder hengsel. Misschien was het de hitte die op mijn hersenen was geslagen waardoor ik niet in staat was de bus naar de luchthaven te vinden. Na een tijdje koortsachtig als een kip zonder kop tussen de verschillende bushaltes te hebben gelopen, geleidde ik mijn kinderen dus weer puffend de stationshal in. Op een bord zagen we zowaar een trein naar de luchthaven staan maar toen ik mijn koffer nog een keer de trap op had getrokken, lazen we op het perron dat de trein er toch niet zou stoppen.

Ik wist niet meer of het nou zweet of tranen was wat over mijn gezicht liep. Het was in ieder geval zout, en Nano moet het gezien hebben en geconcludeerd hebben dat zijn moeder niet degene was die ons drietal naar de plaats van bestemming ging krijgen, een vernederende gedachte. Hij stelde voor naar Brussel centraal te rijden om te kijken of we daar wel vervoer naar de luchthaven konden vinden. Ik hield van hoe hij in staat was in oplossingen te denken en volgde zijn idee op. Brussel bleek echter net zo'n tranendal als Brussel Noord als je er met een kapotte koffer, zware backpack, bepakte kinderen en bezweet lijf op zoek moest naar een bus. Toen we ons hijgend -of ik was allicht de enige die hijgde, maar mijn hijgen telde makkelijk voor drie- de trein terug naar Nord hadden in gehesen, deed ik op mijn telefoon een poging te zoeken waar die pokke bus dan wel zou moeten vertrekken. Het schemerde inmiddels buiten, wanneer was dat in hemelsnaam gebeurd? Ik vond de bushalte op de kaart, we waren er eerder vlak langs gelopen. Ik vond ook de bustijden. Koortsachtig keek ik op mijn horloge. We waren opeens al bij de laatste bus beland, vijf minuten nadat we weer op Du Nord zouden aankomen zou hij het verborgen busstation verlaten. Het zweet brak me nog meer uit bij het idee dat we dadelijk met z'n drieën en onze bagage met onze laatste energie over die trappen van het station moesten sjezen om die laatste bus te pakken te krijgen.

Ik probeerde me bij elkaar te rapen en mijn kinderen voor te bereiden op de sprint die we zo zouden moeten trekken. Natuurlijk voelde ik ook wel dat ík het was die het allermeest moest worden klaargestoomd voor de sprint. Rennend door de lege hal van Nord was het Nano die weer op een bord zag staan dat er toch nog een trein naar Brussel Airport vertrok. Ik riep tussen het zware ademen door dat ik me niet kon voorstellen dat hij echt daar stopte, maar volgens Nano stond het er heel duidelijk. Hij vertrok alleen wel over twee minuten. Mijn lijf voelde gevangen in dat van een nijlpaard  terwijl ik de trap naar het perron probeerde te bereiken. Mijn kinderen waren al naar boven gefladderd en riepen me bemoedigend toe, terwijl ik zwaar hijgend het kletsnatte haar van mijn voorhoofd veegde. In niks leek ik op een moeder die koel bleef om haar kinderen veilig op de plaats van bestemming te krijgen.  Het nijlpaard was door haar korte pootjes gekrakt. Ik hoorde de stemmen van mijn kinderen die mijn naam riepen, mijn piepende adem, een wieltje dat van mijn koffer brak terwijl ik het schokkend over de traptreden achter me aan trok. Toen mijn hoofd eindelijk op het niveau van het perron kwam, zag ik Zoë richting treindeur lopen. Het snerpende fluitje van de conducteur. Een paar meter nog. Ik moest. Ik zou. Maar ik was op. Ik rende strompelend naar de deur. Zoë stond in de deuropening van de trein, ik met het afgebrokkelde blok aan mijn been voor de deur. Nano stond achter mij op het perron.De fluit van de conducteur klonk harder, langer, bozer.  In Zoës ogen zag ik ineens de blik van een klein meisje, een meisje dat zich zeker niet zomaar zou redden alleen in een trein waar Frans de voertaal was. Paniekerige ogen. Tranen. En toen dat vreselijke geluid van sluitende deuren.

'Neeeeeeeeeeeee!'
Mijn omvangrijke lijf totaal onhandig tussen de halfdichte deuropening als blokkade. De rugzak stak uit, de koffer lag nog op het perron, het fluitsignaal bleef snerpen, ik bleef schreeuwen. En toen kwam heel kort de bevrijding, als in een zucht gingen de deuren weer heel even open. Nano en ik gooiden in topsnelheid onze bagage en lijven de trein in.
We trilden. Toen we in het hotel aankwamen trilden we nog steeds. De hele reis daarna naar de evenaar bleek een peuleschilletje. Dat dan weer wel.