Non Fictie/Fictie

donderdag 29 maart 2018

Opvoeding


Mijn oma moet iets gemerkt hebben, maar de lieve schat repte er met geen woord over. We speelden Rummikub zoals we dat zo vaak deden, alleen was ik dit keer niet in staat haar te imponeren met ingewikkelde hussel-zetten. Misschien moest ze me zelfs af en toe erop attenderen dat ik aan de beurt was. Mijn blik stond strak op haar raam, van waaruit ik precies zicht had op mijn eigen huis. Als ik over haar schuur heen keek, zag ik achter de gaard, die het pad vormde tussen haar huis en het onze, het rode dak opdoemen. Het dak met haar rode dakpannen had nog nooit zo heel en onaangeroerd uitgezien als vandaag. Had ik het dak überhaupt ooit wel eens echt in mij opgenomen? Vast niet. Zolang het beeld zo straks bleef als het nu was; de pannen netjes op een rij, geen onverwachte gaten, was er niks aan de hand. Maar ik was er geenszins gerust op. Ik had mezelf vreselijk in de nesten gewerkt, en naarmate de tijd verstreek, voelde ik dat het moment dat alles in elkaar zou storten onvermijdelijk dichterbij kwam.

Hoe toevallig was het geweest dat ik precies tegelijk met mijn vader de dag ervoor de telefoon had opgenomen, hij in de woonkamer, ik in de keuken. Ik had na mijn vaders stem de naam van de beller gehoord en in blinde paniek had ik de hoorn op de haak gelegd, was de deur uit geslopen en gaan rennen. Het was een warme zomerdag dus eigenlijk veel te warm om te rennen, en rennen was sowieso al niet mijn ding, maar ik kon niet anders. Heuvel op heuvel af, het bos in, bos uit, dorp in, dorp uit, door de hoge maisvelden. Wat had ik er een vreselijke ellende van gemaakt. Hijgend zocht ik tevergeefs naar oplossingen. Ik zou hangen. Ik had geen idee hoe mijn vaders gezicht eruitziet als hij woest is. Maar daar zou ik snel genoeg achter komen.
Ik had een halve marathon in mijn benen en duizend zorgen en nul oplossingen in mijn hoofd toen ik mijn straat weer in kwam. Het rennen had plaats gemaakt voor een vertwijfelend loopje. Twee stappen vooruit, eentje achteruit. De zomerzon gaf inmiddels een warme gloed vanuit een veel lagere positie dan toen ik de deur zachtjes achter me dicht had getrokken. Ik kon niet eeuwig weg blijven rennen natuurlijk. Ik was uitgeput, had dorst en honger, en besloot dat ik er klaar voor was de uitbarsting van mijn vader over me heen te laten komen.
Hij stond aan het aanrecht koffie te maken toen ik binnen kwam. Hij draaide zich om, rustig en ontspannen. Zijn lichaam straalde op geen enkele manier boosheid uit.
"Hey Eef, er belde iemand van een dakramenbedrijf. Je had een dakkapel besteld?" Hij wachtte mijn antwoord niet af.
"Morgenmiddag komen ze hem plaatsen." Hij klonk niet boos, niet sarcastisch, niet grappig. Het was enkel een mededeling die hij overbracht. Hij draaide zich weer om naar zijn percolator. Ik bleef verbijsterd staan.

En nu was het dus morgenmiddag. Ik was de enige die thuis was vandaag. Of nou ja thuis; ik zat dus ondergedoken bij mijn oma. Met bibberende handen legde ik de rummikubstenen op de tafel, terwijl ik het dak geen moment uit het oog verloor. Ik kon me met geen mogelijkheid meer voorstellen wat nou de lol was geweest. Het was een kleine obsessie geworden. Zodra de Kampioen binnen kwam, scheurde ik er alle bonnen uit waar een Antwoordnummer op stond. Het idee dat ik gewoon iets kon versturen zonder postzegel gaf een bepaald gevoel van macht. Het maakte me niet uit waar de bon over ging; een zilveren munten set met afbeeldingen van Willem I, een traplift, senioren fauteuils, gegraveerde pennen, dakkapellen.... Ik vulde op mijn kamertje alle bonnen met mijn netste handschrift in, vulde mijn schoudertas ermee en waande me een echte postbode als ik ze daarna in de felrode brievenbus deponeerde. Ik denk niet dat ik ooit een seconde heb nagedacht over wat ik nou eigenlijk precies op de post deed, welke bestellingen ik met mijn kinderlijke handtekening plaatste. Tot dit moment, ik voelde in al mijn vezels wat ik had gedaan. Ik had een dakkapel besteld en het kon niet lang meer duren of het dak van het prachtige sprookjeshuisje waar ik woonde zou bruut worden gemolesteerd door een stelletje robuuste werkmannen met stormrammen en enorme drilboren in hun grote werkershanden. Het was wachten op de explosie die plaats zou vinden. Ik zag het precies voor me hoe opeens dat mooie dak van binnenuit opengebroken zou worden, de dakpannen zouden in het rondvliegen, ze zouden kletterend terecht komen op het eronder gelegen terras. Als ze niet uitkeken zouden ze de beeldhouwwerken die daar stonden ook nog meenemen in hun destructieve val.

Mijn zwetende handjes konden de Rummikub-stenen amper meer vasthouden. Ik paste de ene beurt na de andere. En zo kroop de dag voorbij. Ik liet me het ene potje na het andere inmaken door mijn oma, terwijl de angst voor wat ging komen heel voorzichtig plaats maakte voor iets wat op hoop leek. Mijn oma had inmiddels de aardappelen al geschild, de bonen al gedopt en nog steeds was het dak heel. Het zou toch niet waar wezen dat ik op miraculeuze wijze de dans zou ontspringen? Met een heel voorzichtig huppeltje in mijn pas liep ik uiteindelijk rond etenstijd over het tuinpad terug naar huis, vol ongeloof uitkijkend op een prachtig gaaf onaangeroerd dak.
Mijn vader stond achter het aanrecht, hij maakte fluitend rijst met linzen klaar.