Non Fictie/Fictie

donderdag 24 mei 2018

3 x lunch



1.
Het was me tot nu toe gelukt haar de hele lunch niet aan te kijken. Ik wist te weinig van de technieken van de AIVD, dat irriteerde me. Waarom had ik me niet beter ingelezen? Nu hadden ze iemand gestuurd en moest ik ter plekke bedenken waar ik op moest letten. Ze was vast goed getraind, dat leek me een zekerheid. Lichaamstaal, dat leek me nou typisch zoiets waar ze op zouden oefenen. Zorgen dat ze mijn blik niet kon vangen en lezen, dat was het eerste waar ik bedacht op moest zijn. Ik schoof zonder op te kijken haar drinken haar kant op. Alles wat ik zei zou natuurlijk tegen me gebruikt kunnen worden, dus het volgende wat me te doen stond was zwijgen. Een gezellige lunch zou het niet worden. Maar het was nu zaak scherp te blijven.
Ze hoestte. Niet intrappen. Niet opkijken. Helder blijven denken. Ik kon eigenlijk niks anders bedenken dan wegrennen, weg uit mijn huis, weg van haar. Maar hoeveel mensen zouden er niet voor de deur staan, op de galerij van mijn flat? Ze werd natuurlijk gedekt. Werden we gemonitord? Mijn blik schoot langs haar, mijn kamer door. De hoeken waren leeg. Ik scande de rest van mijn kamer af. Mijn oog viel op het bevestigingsplaatje van de lamp boven de tafel. Er zat opeens een opvallende knop in het midden. Dat zou er één kunnen zijn. Of misschien wel meerdere. Werkte de AIVD al met 360-graden-camera's? Verdomme, wat was ik slecht op de hoogte.
Het was nou niet bepaald zo dat dit als een donderslag bij heldere hemel kwam. Ik had al weken het gevoel dat het eraan zat te komen. Hoewel ik niet precies snapte wat ze van me wilden, kreeg ik steeds vaker het vermoeden dat ik in het vizier was. Ogen, overal ogen die op me gericht waren en weg schoten zodra ik terugkeek. En toch had ik niet de moeite genomen uit te zoeken hoe ze te werk gaan, wat ik moest doen om me te wapenen als ze echt opeens voor mijn deur stonden. Hoorde ik haar nu zingen? Ja het leek wel of ze zong! Mijn hoofd ratelde. Ik kon een paar betekenissen bedenken.

1. Zingen was een teken voor de mensen die ons monitoren dat ze moesten ingrijpen
2. Het was een afleidingsmanoeuvre; ze probeerde me uit de tent te lokken.
3. De woorden die ze zong waren een code. Maar voor wie? Voor mij? Hoe moest ik het ontcijferen?

Ik was pas op punt 3 gekomen toen ze alweer gestopt was met zingen. Ik had de woorden niet opgeslagen dus ik kon niks ontcijferen. Ik begon me steeds wanhopiger te voelen; dit was misschien de enige kans geweest om hieraan te ontsnappen en ik had hem gewoon gemist! Mijn knie trilde onophoudelijk. Dat moest ik stoppen, want dat zou haar zeker opvallen. Nervositeit is verdacht, dat snapte ik ook wel. Ik kon mijn been niet stoppen. Ik zat in de val. Moest ik me overgeven? Het zou niet lang duren of ze zouden me ontmaskeren. Het woei door mijn hoofd wat me boven het hoofd hing. Urenlange ondervragingen? Eenzame opsluiting? Isoleercel? Levenslang? Zouden ze mijn familie ook ondervragen?
Ik werd uit mijn gedachtegang gehaald door haar stem.
'Tante Nie-hien, ik heb een snot-te-bel.'




2.
Het was me tot nu toe gelukt haar de hele lunch niet aan te kijken. Ik had haar boterham in 16 gelijke vierkantjes gesneden en het bord blindelings over de tafel geschoven. Mijn blik week geen moment van mijn vork toen ik mijn boterham op at. Alleen toen ze het opeens nodig vond om met haar wangen volgepropt Ik zag twee beren te zingen, was ik genoodzaakt mijn blik te verzetten.
Ik concentreerde me op de vensterbank. Dat hielp. Ik had de vensterbank vanochtend twee keer schoongemaakt. Normaal doe ik dat maar 1 keer in de ochtend en dan om 5 uur nog eens. Maar toen ik zag dat het nog minder dan een uur zou duren voor mijn zus met mijn nichtje voor de deur zou staan, merkte ik dat mijn adem veel te hoog zat. Op mijn handen zaten rode vlekken. Ik heb de vensterbank nog eens afgenomen, uiteraard eerst met het wondersponsje, toen met een doekje met azijn en daarna nog met een Dettol -doekje. Dat hielp. Mijn handen zaten niet meer onder de vlekken toen ik uiteindelijk om 11 uur de deur opendeed. En nu had ik iets om mijn blik op te richten. De vensterbank glom. Veel meer dan normaal. Toch het overwegen waard om het ook op de lijst te zetten voor het rondje van 13 uur. Ik volgde met mijn ogen de strakke lijn van de vensterbank, van links naar rechts, weer terug van rechts naar links. Ik hoorde de twee beren bijna niet meer. Ik was blij dat er niks meer op de vensterbank staat. Ooit had ik er twee lege vazen op staan, maar die ontbraken de lijn altijd waardoor het me minder rust gaf. En ze waren een kriem om stofvrij te houden.
'Tante Nie-hien, ik heb een snot-te-bel’. Haar kinderstem trekt me ruw uit mijn zeepbubbel. Een snottebel, het woord klettert door mijn hoofd, spattend tegen de opgeruimde wanden van mijn gedachten. Mijn ogen schieten naar de tafel. Er hebben nog nooit zoveel kruimels op mijn tafel gelegen. Chaos. Maar ik ontwaar tussen de vuiligheid geen sporen van het S-woord. Dat stelt onverwachts gerust. Ik durf het aan haar aan te kijken om te kijken wat me te doen staat. Of nou ja, eerst even naar de keuken. Het water streelt mijn vingers, het glijdt tussen de groeven van mijn handen. Ik sluit mijn ogen. Terwijl de Dettol tussen mijn handpalmen in gemasseerd wordt, vergeet ik even wat voor hel mij staat te wachten in de eetkamer. Ik haal diep adem, de geur van schoon water, van ammoniak, van bleek.
Ik concentreer me weer op de vensterbank als ik met vijf doekjes in mijn hand de hel benader. Ik had haar een zachtere behandeling gegund, maar ik kan niet anders. Zonder te kijken schuur ik over haar gezicht. Ik had gehoopt niks te voelen door de stapel doekjes heen, maar ik voel het glijden en ik voel het stokken. Ik doe mijn ogen dicht en mijn hoofd maakt beeld bij wat mijn vingers waarnemen. Het S-woord is overal, in tig verschillende hoedanigheden, structuren en groen- en bruintinten. Ik ruik de Dettol niet meer, het heeft plaats gemaakt voor een misselijkmakende walm die zich behoorlijk brutaal aan me opdringt. Er is geen ontkomen aan. Ik blijf boenen. Net zo lang tot het groen voor mijn ogen verandert in zwart. In de verte hoor ik het gehuil van een kind.





3.
Het was me tot nu toe gelukt haar de hele lunch niet aan te kijken. Je zou misschien denken dat langdurig naar iemand kijken de oplossing zou bieden. Maar niks is minder waar, wist ik inmiddels. Hoe meer ik tot in de kleinste details iemands gezicht in me op nam, elke huidcel probeerde te scannen, hoe groter de frustratie dat ik in mijn hoofd telkens nul op het rekest kreeg.
Ik hoorde haar hoesten terwijl ik zelf mijn boterham in stukken sneed. Hoe lang zou ik hier al met dit meisje zitten? Ik keek naar de klok. Ik raakte verstrikt in de wijzers. Ze leken ook zoveel op elkaar en ik kwam er niet meer uit welke kant van de wijzer ik nou op moest kijken om af te lezen hoe laat het was. Na een tijdje zag ik toch dat de ene wat groter was dan de ander. Die zou wel het belangrijkste zijn, dus in concentreerde me daarop. Hij wreef met één uiteinde vlak voor de vijf. Dan zal het wel vijf uur zijn. Of vijf minuten. Kon het vijf minuten zijn? Ik mompelde het zachtjes om te horen hoe het klonk. 'Het is vijf minuten. Het is vijf uur. Het is vijf jaar.' Nee, jaren stonden volgens mij niet op de klok.
Ik keek terug naar mijn bord. Mijn oog viel op een klein vierkant briefje dat op tafel lag. Ik pakte het op, voelde het papier, de vingers van mijn linkerhand verfrommelde het tot het helemaal in mijn handpalm paste. Ik streek het weer glad. Ik zag het meisje naar mijn bewegende handen kijken. Zou ze mijn handen vaak gezien hebben?
Mijn tafelgenootje begon te neuriën. De woorden kwamen zo mijn hoofd in dwarrelen. Dus we zongen samen over twee beren. Over broodjes en wonderen. Voor even maakte het me niet uit dat ik niet wist wie ze was. We kenden alle twee dezelfde woorden en dezelfde melodie en voor nu was dat heel even genoeg.
Toen de woorden op waren, viel mijn oog weer op het blaadje. De kreukels waren er niet helemaal uit gegaan. Ik zag opeens dat er een woord op stond. Had dat er de hele tijd al opgestaan? Het waren letters zoals ik vroeger op school schreef. Het was de P en de L en de E en de U en de N. Ik volgde de lijnen op het papier met mijn vinger. Het begon toch weer te knagen. Ik zou zo graag kunnen plaatsen wie ze was. Ik nam een slok van mijn thee en verbrandde mijn mond bijna. 'Tante Nie-hien, ik heb een snot-te-bel.' Ik keek op, met een warm gevoel nam ik haar gezicht in me op. Ik glimlachte en bleef haar zo een tijd aankijken. Wat was ze mooi. En ze noemde me tante!