Non Fictie/Fictie

zondag 15 oktober 2017

School



Oh godver, ik kan dit niet.  
Ik voel het handje van Boris nog steeds in de mijne. Zal hij voelen dat mijn hand klammer is geworden? Of zal hij alleen maar letten  op de kinderen die op het schoolplein voor ons aan het spelen zijn? Het geluid overvalt me. Een stroom aan kindergeschreeuw, het onritmische doffe gebonk van een bal, geklets en gelach.  Het komt van het schoolplein af onze kant op rollen. Als een stofwolk van een gebouw dat net is ingestort. Het beneemt me de adem. Het schoolplein over. Een palet aan kleuren, stuiterend over de tegels heen. Ik weet niet waar ik mijn ogen op moet focussen. Ik kijk strak naar de schooldeur. Een deur, het is maar een deur. De kinderen die aan beide kanten er langs springen en joelen, kan ik enigszins uit mijn gezichtsveld filteren als ik me op de deur blijf focussen.
Hoe kon hij me dit ook vragen? Aan de grond genageld was ik, toen hij er mee kwam. “He Sis, kun jij donderdag Boris even naar school brengen? Ik moet al vroeg op tournee, en Inge komt pas ’s middags terug van Texel”. Ongelooflijke hork, dacht ik eerst. Maar daarna hoopte ik zo ontzettend dat mijn alwetende, grote, wereldwijze broer misschien iets wist wat ik niet wist. Ik wílde het zo ontzettend graag geloven, dat hij wíst dat dit precies het goede moment was voor mij om de confrontatie aan te gaan. Maar nu sta ik hier, heel hard te focussen op een deur om al die kinderen om me heen maar niet te hoeven bekijken, mijn oren in mijn jas verstoppend om het gegil maar niet te horen. En ik weet opeens zeker dat hij echt niks weet. Een egoistische klootzak, dat is hij. Het is misschien niet eens in hem óp gekomen dat ik dit nog niet kan. Dat ik amper alle seizoenen zonder haar heb moeten doorworstelen en dat dit voor mij in ieder geval zeker nog niet het moment is om mezelf bloot te stellen aan deze bom aan kindergeluk. 
We zijn bij de deur, Boris laat mijn hand los. Hij rent door de smalle gang richting zijn klas. Ik kan de kinderen niet meer ontwijken, ze krioelen door de gang. Het is zo vol, met geluid, met kinderlijven, met ouders. Ik kan zo snel geen neutraal punt meer vinden om op te focussen. De muren vol met vrolijke kindertekeningen en lijstjes welke ouder wanneer rijdt voor de sportdag, komen op me af. Boven die enorme kakefonie aan kindergeluiden hoor ik een moeder boos roepen tegen haar kind dat hij nu echt niet zo moet zeuren en gewoon de klas in moet.  Mijn knieen knikken. Ik beweeg mezelf vooruit, richting Boris, mee met de stroom. Het gangpad wordt smaller, de meute met kinderen en ouders onvermijdelijker. Ik zie tussen de massa kinderen door Boris bij een kapstok zijn jas in een luizenzak proppen. Ik parkeer mezelf met mijn rug tegen de muur. Zie nu dat er in dat smalle gangpad ook nog een trap is waar kinderen vanaf komen. Ze komen van overal. Terwijl ik daar met mijn rug tegen de muur sta, komen ze van alle kanten langs me geparadeerd. De optocht van de gezonde kinderen, de lange rij met groene luizenzakken langs de muren als slingers om deze parade feestelijk op te leuken. Mijn hoofd bonkt. Hoe kan ik hier niet denken aan haar, aan hoe zij hier nu eigenlijk tussen had moeten lopen? Onwennig nog waarschijnlijk, maar vast apetrots. Denken aan haar is geen straf, het is een continue staat van zijn. Maar hier bedwelmt het me, het verlamt me zoals het me de eerste weken verlamde.    
Er wordt getrokken aan mijn jas. Het is Boris. “Kom je kijken waar ik in de klas zit?” Ik snak naar adem, kan hem niet antwoorden, maar de klas oogt in deze draaikolk van bewegende kinderjassen en haastige ouders als een oase van rust. Ik pak zijn hand beet en laat me leiden. De klas in. Adem. De geur van linolieum en  nog natte schoolverf. Ik kan me focussen op Boris. Hij laat trots zijn tafeltje zien, hij rommelt wat in zijn laatje en haalt er een bevlekt schriftje uit. “Wat knap”weet ik best enthousiast uit te brengen als ik zijn rijtjes met sommen zie. Ik kijk door het raampje van de klas. De stroom aan ouders en kinderen is nog niet verminderd. Het gaat maar door. Het liefst zou ik hier in de klas me in een hoekje willen verstoppen. Om maar niet door die vreselijke gang te hoeven. 
Ik neem een teug adem en probeer in mijn hoofd te beschrijven wat ik voel. Het is verdriet, natuurlijk is het verdriet. En gemis. Woede. Ik ben zo boos op hem. Op zijn onbegrip. Op dat ik hier naar adem zit te happen in een klas vol jong leven. Eenzaam, dat voel ik me misschien wel het allermeest. Omdat hij, omdat iedereen, omdat niemand. Het geluid van de bel raspt door het klaslokaal. Het is klaar.    

Schrijfcursus week 2 - Opdracht: beschrijf een ruimte waar je regelmatig komt door de ogen van een personage dat hier nog nooit geweest is

Geen opmerkingen:

Een reactie posten