Zaterdag
16 november.
10
dagen voor 26 november.
‘Het
komt niet goed.’
Het
zijn beladen woorden van mijn moeder. Ik wil ze eigenlijk niet horen. Het is
ook veel te vroeg om zo pessimistisch te denken.
‘Hou nog hoop mam, wacht op z’n minst nog af
waar de doktoren mee komen. Zolang zij geen idee hebben, kan het ook nog iets
tijdelijks zijn.’
Ik
heb geen idee waar ik over praat, ik heb hem niet meer gezien sinds het vorige
week mis ging. Maar het lijkt me onterecht de hoop nu al zomaar op te geven.
We
kijken naar een leeg bed op het zaaltje waar hij zou moeten liggen. Een verpleegster
komt op ons af.
‘Ah, komt u maar mee, meneer van Wingerden
heeft een kamer voor zichzelf gekregen. Dat leek ons wat rustiger voor hem.’
Terwijl
ze ons over de ziekenhuisgang naar zijn kamer begeleidt, voegt ze nog toe; ‘Het
kan zijn dat hij zijn kamer toch moet opgeven, als iemand stervende is en
daardoor een eigen kamer nodig heeft’.
De
ogen van mijn dochter worden groot als schoteltjes. Er zijn dus mensen die hier
sterven. Doodgaan. Maar Walter niet. Walter zal heel aardig zijn kamer afgeven
als mensen hem nodig hebben als hun tijd daar is.
We
treffen hem met zijn rug naar ons toe. Langzaam draait hij zich naar ons om,
bijna in slow motion. Een brede grijns op zijn gezicht. Een wat vreemde blik in
zijn ogen.
‘Wat ontzettend leuk dat jullie er zijn!’
Hij
praat in hetzelfde tempo als dat hij zich beweegt, maar het klinkt er niet
minder gemeend door. Terwijl ik hem een arm geef om naar de rolstoel te kunnen
lopen, breng ik de groeten van mijn zus over.
‘Aha, de hoogwaardigheidsbekleder die mij
gisteren nog op een bezoek trakteerde.’
Nooit
geweten dat verwarde mensen in zulke mooie zinnen spreken. Ik raak er zelf van
in de war; hij is eigenlijk scherper en grappiger dan ooit, maar het lijkt
alsof hij in een iets ander universum zit dan wij.
In
de tekening van een stripfiguur die Zoë voor hem maakt, herkent hij jubelend
zichzelf als meesterverteller, vertellend over de Afrikaanse Karamojong-stam.
Voorzichtig
vraag ik of hij zich zorgen maakt over zijn situatie.
‘Nee, daar kan ik me echt niet mee
bezighouden,’ klinkt het vastberaden.
‘Ik hou me meer bezig met de voorstellingen,’
zegt hij terwijl hij met een breed armgebaar wijst naar alle ziekenhuisramen
die hij kan zien vanuit zijn raam.
‘Elk uur is er achter een ander raam een voorstelling
te zien,’ klinkt het verrukt.
‘Ik ben alleen altijd nét te laat.’
Terwijl
ik het ziekenhuis uit loop op weg naar mijn auto, voel ik een rare pijn in mijn
buik. Mijn moeder heeft gelijk. Dit komt helemaal niet goed.
Woensdag
20 november
6
dagen voor 26 november
Ik
zit aan het ziekenhuisbed van de verhalenverteller. De verhalenverteller waar
gisteren een kankercel in zijn hersenen gevonden is. We hebben aan van alles
gedacht, maar kanker was nog niet als optie in ons opgekomen. Het nieuws is
niet echt doorgedrongen in zijn universum.
Hij
vertelt een verhaal terwijl hij in bed ligt. Zijn ogen zijn de afgelopen dagen
erg achteruit gegaan. Ook zijn articulatie is niet meer wat het geweest was.
Maar zijn armen en handen bewegen nog even sierlijk als toen hij nog buiten het
ziekenhuis verhalen vertelde.
‘Er is een verhaal over kinderen op
Terschelling. Met kerst.’
Hij
pauzeert even.
‘Een heel mooi verhaal. Een heel intens
verhaal.’
Hij
stopt.
Hij
gaat niet verder.
‘Hoe gaat dat verhaal dan?’
‘Het is een verhaal van Terschelling. Over
kinderen, met kerst.’
Stilte.
‘Het is een heel intens verhaal. Een intens
kerstverhaal’.
‘Wat was er met die kinderen, dan?’
‘Het was kerst. Ze waren op Terschelling. Ja
een heel intens verhaal.’
Een loop. De verhalenverteller met honderden
verhalen in zijn hoofd is in een loop beland. Hij lijkt niet te zoeken naar de
details van het intense verhaal. Hij raakt niet gefrustreerd dat het bij deze
drie gegevens van het verhaal blijft. Meer is er niet. Niet meer.
Op
de gang klinkt muziek.
‘Walter, ze komen muziek maken bij je bed!’
‘Oh ja. Wat fijn.’ Maar zijn stem klinkt
mat.
‘We mogen verzoeknummers indienen. Je houdt
zoveel van muziek. Wat zullen we aanvragen?’
Het
blijft stil. Zijn hoofd zat vol met muziek. Hij kan er niet bij.
‘Iets van de Beatles misschien? Welke
nummers zaten in je voorstelling?’
‘Oh ja, de Beatles, dat is goed.‘
‘Penny lane? A hard day’s night?’
‘Ja!’ Hij klinkt voor het eerst enthousiast.
De
muzikanten van Bedside Buskers komen binnen. Mijn moeder stelt Walter met trots
voor.
‘Dit is Walter. Hij is theatermaker, en hij
maakt voorstellingen met muziek voor dementerenden.’
Wanneer
wordt is was, vraag ik me stilletjes
af.
Ze
spelen. Walters gezicht blijft in de plooi. Het doet me pijn. Zijn hand beweegt
mee op de muziek, maar verder lijkt hij in niks op de theatermaker die hij een
paar weken geleden nog was.
Zaterdag
23 november
3
dagen voor 26 november
‘Ik heb Nano en Zoë meegenomen.’
Hij
ziet niks meer. Ik leg Nano’s hand in die van Walter.
‘Dat is Nano.’
Hij
brengt Nano’s hand naar zijn mond en kust.
‘Oh ja, Nano.’ Zijn stem komt van ver, maar
het klinkt warm, liefdevol.
‘Ik denk niet dat Walter zijn kamer nog
hoeft af te staan,’ fluistert Zoë me toe terwijl ze naar het bed kijkt.
Ze
heeft gelijk. Hij hoeft zijn kamer niet meer af te staan.
Het
slecht nieuws-gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden. En het kwam niet eens als
een verrassing. Uitbehandeld. Het zou als een mokerslag binnen moeten komen.
Maar we hebben alle hoop op positievere diagnoses de afgelopen dagen voor onze
ogen door onze vingers zien glippen. De achteruitgang gaat in zo’n niet bij te
benen tempo dat de woorden van de artsen niet eens nodig zijn om te realiseren
dat het eind snel nadert.
De
artsen spreken over een paar weken. Als ik hem zo voor ons zie, net door het
personeel met een tillift uit het bed en in de rolstoel gehesen, zijn hoofd wat
scheef, zijn kin naar beneden gezakt, zijn ogen wagenwijd open, maar door het
niet meer knipperen helemaal rood en ontstoken, kan ik me niet voorstellen dat
hij überhaupt nog één week haalt, laat staan weken.
‘Help me,’ klinkt het een paar keer heel
zacht richting mij en Nano. Het zijn maar kleine dingen die hij nodig heeft,
een beetje drinken, een zakdoek om zijn mondhoeken schoon te maken, maar de
hulpvraag met die iele stem gaan telkens door merg en been.
Bij
verhalen die hij hoort over dingen buiten het ziekenhuis, gaan zijn handen
gestrekt rechts langs zijn lichaam, zijn handpalmen naar boven, naar de wereld
die daar ligt, buiten zijn bereik.
‘Ja, laten we gaan! We gaan!’
Wel
tien keer. En soms opeens in het Duits.
‘Wir gehen!’
Maar
hij gaat niet. Nog niet.
Hij
houdt onze handen voortdurend vast, als een van zijn handen vrij is, houdt hij
hem bijna wanhopig in de lucht, in de hoop dat iemand zijn of haar hand erin
legt. Hij wil ons in zijn nabijheid. De gitzwarte wolk die boven zijn hoofd
hangt is toch ook langzaam in grote lijnen in zijn universum doorgedrongen.
We
brengen weer muziek naar zijn bed. Juliette, waar hij samen mee langs bejaarden
tourt, zit met haar gitaar aan zijn bedrand. Waar ik een paar dagen geleden nog
zo schrok van hoe weinig hij reageert op muziek, is het nu juist mooi te zien
dat de muziek hem toch weer een beetje in het hier en nu brengt. Terwijl de
rest van zijn lijf steeds verder uitgeschakeld lijkt, bewegen zijn handen nog
steeds sierlijk mee op de tonen die zijn oren in komen. Soms zingt hij ineens
opvallend verstaanbaar een refrein mee.
Juliette
zingt ‘Laat me’ van Shaffy. Dat komt binnen. Keihard. Vanaf het eerste akkoord,
maar natuurlijk nog dubbel zo hard bij Ik zal ook wel een
keertje sterven ❘
Daar kom ik echt
niet onderuit ❘
Ik laat mijn liedjes dan maar zwerven ❘
En verder zoek je het maar uit ❘
Voorlopig blijf ik nog je zanger ❘
Je zwarte schaap, je trouwe fan ❘ Ik blijf nog lang, en liefst nog langer ❘ En laat me blijven wie ik ben.
Hij
zakt weer weg. Door zijn ogen die constant open staan, is het moeilijk te zien
of hij nog een beetje bij ons is of dat de medicijnen hem in andere sferen
hebben gebracht.
Als
Zoë afscheid van hem neemt, ik denk dat ze aanvoelt dat het waarschijnlijk voor
altijd is, is daar onverwachts een enthousiaste zwaaihand van hem.
‘Daaag Zoë!’ klinkt het opeens zo opgewekt
en helder dat het even lijkt of alles van de afgelopen weken een droom is
geweest. Hij pakt haar hand vast en geeft er een kus op.
‘Dag opa.’
Maandag
25 november
1
dag voor 26 november
Ik
schrik weer als ik hem zie.
Ik
wist niet dat het nog slechter kon.
Hij
eet en drinkt niet meer, zijn lijf is verworden tot een minimale versie van wat
het ooit was. Hij kan bijna niet meer verstaanbaar communiceren en in zijn
gezicht zijn alle spieren die non-verbale communicatie mogelijk maken gestopt
met functioneren. En weer zijn het vooral de open mond en open ogen die niks
meer zien, die het zo heftig maken. De open mond maakt dat zijn gezicht er ook
extra ingevallen uitziet, zijn jukbeenderen uitstekend, zijn wangen naar binnen
gezakt. Mensonterend.
De
aanwezigheid van De Man Met De Zeis is te voelen.
Maar
eerst maken we nog een andere reis. Naar huis. Laten we gaan. Wir gehen.
Wat
een last valt er van onze schouders als hij door de ambulancebroeders in zijn
woonkamer in het bed wordt gelegd. Omringd door zijn eigen vertrouwde spullen,
geuren, geluiden. Zijn zoon speelt piano. We lijken te zien dat ook hij
ontspant nu hij in zijn eigen omgeven ligt.
Je
mag gaan Walter.
Het
is goed.
Maar
godver, wat ga ik je missen. Wat was het fijn dat je er was, in mijn leven.
Ik
hik al er al dagen tegenaan dat ik hem graag nog iets wil zeggen als afscheid.
Maar wanneer doe je dat?
Nu.
Ik
vind gelukkig een momentje om alleen naast zijn bed te zitten. En hem te
bedanken voor alles, voor zijn tomeloze aandacht, zijn zachtheid en zijn echt
gemeende interesse. Voor de fijne opa die hij voor Nano en Zoë was. En vooral
voor de fijne partner die hij de afgelopen 14 jaar voor mijn moeder is geweest.
Hij knikt duidelijk.. Het is maar een klein gebaar, maar ik was zo bang dat ik
te laat was om nog echt iets tegen hem te kunnen zeggen, dat ik heel blij ben
met deze knik.
Hij
heeft me gehoord.
Dinsdag
26 november
Dat
kan dus.
Dat
twee weken nadat iemand een beetje verward het ziekenhuis in is komen lopen,
het bericht dat hij overleden is, als een opluchting kan komen.
Het
is voorbij.
Zijn
dochter en mijn moeder bij zijn hoofd, zijn zoon achter de piano.
De
tornado is tot stilstand gekomen.
kus
BeantwoordenVerwijderen