Non Fictie/Fictie

zaterdag 18 januari 2020

Walter


Zaterdag 16 november.
10 dagen voor 26 november.

‘Het komt niet goed.’
Het zijn beladen woorden van mijn moeder. Ik wil ze eigenlijk niet horen. Het is ook veel te vroeg om zo pessimistisch te denken.
   ‘Hou nog hoop mam, wacht op z’n minst nog af waar de doktoren mee komen. Zolang zij geen idee hebben, kan het ook nog iets tijdelijks zijn.’
Ik heb geen idee waar ik over praat, ik heb hem niet meer gezien sinds het vorige week mis ging. Maar het lijkt me onterecht de hoop nu al zomaar op te geven.

We kijken naar een leeg bed op het zaaltje waar hij zou moeten liggen. Een verpleegster komt op ons af.
   ‘Ah, komt u maar mee, meneer van Wingerden heeft een kamer voor zichzelf gekregen. Dat leek ons wat rustiger voor hem.’
Terwijl ze ons over de ziekenhuisgang naar zijn kamer begeleidt, voegt ze nog toe; ‘Het kan zijn dat hij zijn kamer toch moet opgeven, als iemand stervende is en daardoor een eigen kamer nodig heeft’.
De ogen van mijn dochter worden groot als schoteltjes. Er zijn dus mensen die hier sterven. Doodgaan. Maar Walter niet. Walter zal heel aardig zijn kamer afgeven als mensen hem nodig hebben als hun tijd daar is.
   We treffen hem met zijn rug naar ons toe. Langzaam draait hij zich naar ons om, bijna in slow motion. Een brede grijns op zijn gezicht. Een wat vreemde blik in zijn ogen.
   ‘Wat ontzettend leuk dat jullie er zijn!’
Hij praat in hetzelfde tempo als dat hij zich beweegt, maar het klinkt er niet minder gemeend door. Terwijl ik hem een arm geef om naar de rolstoel te kunnen lopen, breng ik de groeten van mijn zus over.
   ‘Aha, de hoogwaardigheidsbekleder die mij gisteren nog op een bezoek trakteerde.’
Nooit geweten dat verwarde mensen in zulke mooie zinnen spreken. Ik raak er zelf van in de war; hij is eigenlijk scherper en grappiger dan ooit, maar het lijkt alsof hij in een iets ander universum zit dan wij.
In de tekening van een stripfiguur die Zoë voor hem maakt, herkent hij jubelend zichzelf als meesterverteller, vertellend over de Afrikaanse Karamojong-stam.
   Voorzichtig vraag ik of hij zich zorgen maakt over zijn situatie.
  ‘Nee, daar kan ik me echt niet mee bezighouden,’ klinkt het vastberaden.
  ‘Ik hou me meer bezig met de voorstellingen,’ zegt hij terwijl hij met een breed armgebaar wijst naar alle ziekenhuisramen die hij kan zien vanuit zijn raam.
  ‘Elk uur is er achter een ander raam een voorstelling te zien,’ klinkt het verrukt.
  ‘Ik ben alleen altijd nét te laat.’

Terwijl ik het ziekenhuis uit loop op weg naar mijn auto, voel ik een rare pijn in mijn buik. Mijn moeder heeft gelijk. Dit komt helemaal niet goed.







Woensdag 20 november
6 dagen voor 26 november

Ik zit aan het ziekenhuisbed van de verhalenverteller. De verhalenverteller waar gisteren een kankercel in zijn hersenen gevonden is. We hebben aan van alles gedacht, maar kanker was nog niet als optie in ons opgekomen. Het nieuws is niet echt doorgedrongen in zijn universum.
   Hij vertelt een verhaal terwijl hij in bed ligt. Zijn ogen zijn de afgelopen dagen erg achteruit gegaan. Ook zijn articulatie is niet meer wat het geweest was. Maar zijn armen en handen bewegen nog even sierlijk als toen hij nog buiten het ziekenhuis verhalen vertelde.
   ‘Er is een verhaal over kinderen op Terschelling. Met kerst.’
Hij pauzeert even.
   ‘Een heel mooi verhaal. Een heel intens verhaal.’
Hij stopt.
Hij gaat niet verder.
   ‘Hoe gaat dat verhaal dan?’
   ‘Het is een verhaal van Terschelling. Over kinderen, met kerst.’
Stilte.
   ‘Het is een heel intens verhaal. Een intens kerstverhaal’.
   ‘Wat was er met die kinderen, dan?’
   ‘Het was kerst. Ze waren op Terschelling. Ja een heel intens verhaal.’
Een loop. De verhalenverteller met honderden verhalen in zijn hoofd is in een loop beland. Hij lijkt niet te zoeken naar de details van het intense verhaal. Hij raakt niet gefrustreerd dat het bij deze drie gegevens van het verhaal blijft. Meer is er niet. Niet meer.

Op de gang klinkt muziek.
   ‘Walter, ze komen muziek maken bij je bed!’
   ‘Oh ja. Wat fijn.’ Maar zijn stem klinkt mat.
   ‘We mogen verzoeknummers indienen. Je houdt zoveel van muziek. Wat zullen we aanvragen?’
Het blijft stil. Zijn hoofd zat vol met muziek. Hij kan er niet bij.
   ‘Iets van de Beatles misschien? Welke nummers zaten in je voorstelling?’
   ‘Oh ja, de Beatles, dat is goed.‘
   ‘Penny lane? A hard day’s night?’
   ‘Ja!’ Hij klinkt voor het eerst enthousiast.
De muzikanten van Bedside Buskers komen binnen. Mijn moeder stelt Walter met trots voor.
   ‘Dit is Walter. Hij is theatermaker, en hij maakt voorstellingen met muziek voor dementerenden.’
Wanneer wordt is was, vraag ik me stilletjes af.
Ze spelen. Walters gezicht blijft in de plooi. Het doet me pijn. Zijn hand beweegt mee op de muziek, maar verder lijkt hij in niks op de theatermaker die hij een paar weken geleden nog was.




Zaterdag 23 november
3 dagen voor 26 november

   ‘Ik heb Nano en Zoë meegenomen.’
Hij ziet niks meer. Ik leg Nano’s hand in die van Walter.
   ‘Dat is Nano.’
Hij brengt Nano’s hand naar zijn mond en kust.
   ‘Oh ja, Nano.’ Zijn stem komt van ver, maar het klinkt warm, liefdevol.
   ‘Ik denk niet dat Walter zijn kamer nog hoeft af te staan,’ fluistert Zoë me toe terwijl ze naar het bed kijkt.
Ze heeft gelijk. Hij hoeft zijn kamer niet meer af te staan.
   Het slecht nieuws-gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden. En het kwam niet eens als een verrassing. Uitbehandeld. Het zou als een mokerslag binnen moeten komen. Maar we hebben alle hoop op positievere diagnoses de afgelopen dagen voor onze ogen door onze vingers zien glippen. De achteruitgang gaat in zo’n niet bij te benen tempo dat de woorden van de artsen niet eens nodig zijn om te realiseren dat het eind snel nadert.
   De artsen spreken over een paar weken. Als ik hem zo voor ons zie, net door het personeel met een tillift uit het bed en in de rolstoel gehesen, zijn hoofd wat scheef, zijn kin naar beneden gezakt, zijn ogen wagenwijd open, maar door het niet meer knipperen helemaal rood en ontstoken, kan ik me niet voorstellen dat hij überhaupt nog één week haalt, laat staan weken.
   ‘Help me,’ klinkt het een paar keer heel zacht richting mij en Nano. Het zijn maar kleine dingen die hij nodig heeft, een beetje drinken, een zakdoek om zijn mondhoeken schoon te maken, maar de hulpvraag met die iele stem gaan telkens door merg en been.
   Bij verhalen die hij hoort over dingen buiten het ziekenhuis, gaan zijn handen gestrekt rechts langs zijn lichaam, zijn handpalmen naar boven, naar de wereld die daar ligt, buiten zijn bereik.
  ‘Ja, laten we gaan! We gaan!’
Wel tien keer. En soms opeens in het Duits. 
   ‘Wir gehen!’
Maar hij gaat niet. Nog niet.
   Hij houdt onze handen voortdurend vast, als een van zijn handen vrij is, houdt hij hem bijna wanhopig in de lucht, in de hoop dat iemand zijn of haar hand erin legt. Hij wil ons in zijn nabijheid. De gitzwarte wolk die boven zijn hoofd hangt is toch ook langzaam in grote lijnen in zijn universum doorgedrongen.

We brengen weer muziek naar zijn bed. Juliette, waar hij samen mee langs bejaarden tourt, zit met haar gitaar aan zijn bedrand. Waar ik een paar dagen geleden nog zo schrok van hoe weinig hij reageert op muziek, is het nu juist mooi te zien dat de muziek hem toch weer een beetje in het hier en nu brengt. Terwijl de rest van zijn lijf steeds verder uitgeschakeld lijkt, bewegen zijn handen nog steeds sierlijk mee op de tonen die zijn oren in komen. Soms zingt hij ineens opvallend verstaanbaar een refrein mee.
   Juliette zingt ‘Laat me’ van Shaffy. Dat komt binnen. Keihard. Vanaf het eerste akkoord, maar natuurlijk nog dubbel zo hard bij Ik zal ook wel een keertje sterven  Daar kom ik echt niet onderuit Ik laat mijn liedjes dan maar zwerven   En verder zoek je het maar uit   Voorlopig blijf ik nog je zanger   Je zwarte schaap, je trouwe fan Ik blijf nog lang, en liefst nog langer En laat me blijven wie ik ben.
   Hij zakt weer weg. Door zijn ogen die constant open staan, is het moeilijk te zien of hij nog een beetje bij ons is of dat de medicijnen hem in andere sferen hebben gebracht.
   Als Zoë afscheid van hem neemt, ik denk dat ze aanvoelt dat het waarschijnlijk voor altijd is, is daar onverwachts een enthousiaste zwaaihand van hem.
   ‘Daaag Zoë!’ klinkt het opeens zo opgewekt en helder dat het even lijkt of alles van de afgelopen weken een droom is geweest. Hij pakt haar hand vast en geeft er een kus op.
   ‘Dag opa.’




Maandag 25 november
1 dag voor 26 november

Ik schrik weer als ik hem zie.
Ik wist niet dat het nog slechter kon.
Hij eet en drinkt niet meer, zijn lijf is verworden tot een minimale versie van wat het ooit was. Hij kan bijna niet meer verstaanbaar communiceren en in zijn gezicht zijn alle spieren die non-verbale communicatie mogelijk maken gestopt met functioneren. En weer zijn het vooral de open mond en open ogen die niks meer zien, die het zo heftig maken. De open mond maakt dat zijn gezicht er ook extra ingevallen uitziet, zijn jukbeenderen uitstekend, zijn wangen naar binnen gezakt. Mensonterend.
De aanwezigheid van De Man Met De Zeis is te voelen.
Maar eerst maken we nog een andere reis. Naar huis. Laten we gaan. Wir gehen.

Wat een last valt er van onze schouders als hij door de ambulancebroeders in zijn woonkamer in het bed wordt gelegd. Omringd door zijn eigen vertrouwde spullen, geuren, geluiden. Zijn zoon speelt piano. We lijken te zien dat ook hij ontspant nu hij in zijn eigen omgeven ligt.
Je mag gaan Walter. 
Het is goed.
Maar godver, wat ga ik je missen. Wat was het fijn dat je er was, in mijn leven.
Ik hik al er al dagen tegenaan dat ik hem graag nog iets wil zeggen als afscheid. Maar wanneer doe je dat?
Nu.
   Ik vind gelukkig een momentje om alleen naast zijn bed te zitten. En hem te bedanken voor alles, voor zijn tomeloze aandacht, zijn zachtheid en zijn echt gemeende interesse. Voor de fijne opa die hij voor Nano en Zoë was. En vooral voor de fijne partner die hij de afgelopen 14 jaar voor mijn moeder is geweest. Hij knikt duidelijk.. Het is maar een klein gebaar, maar ik was zo bang dat ik te laat was om nog echt iets tegen hem te kunnen zeggen, dat ik heel blij ben met deze knik.
Hij heeft me gehoord.





Dinsdag 26 november

Dat kan dus.
Dat twee weken nadat iemand een beetje verward het ziekenhuis in is komen lopen, het bericht dat hij overleden is, als een opluchting kan komen.
Het is voorbij.
Zijn dochter en mijn moeder bij zijn hoofd, zijn zoon achter de piano.

De tornado is tot stilstand gekomen.

1 opmerking: